Arrest: Kraakpand Catharinastraat Breda

 15/11/2019

Inmiddels een behoorlijke tijd geleden namen krakers hun intrek in de Catharinastraat in Breda. Een situatie welke voor de buurt en voor ons niet acceptabel was. Vandaar dat wij de rechter verzocht hebben uitspraak te doen om de krakers het pand uit te krijgen. Bij het eerste oordeel van de rechter waren wij van mening dat niet alle elementen op de juiste manier waren beoordeeld. Reden om in hoger beroep een andere rechter nogmaals te vragen de situatie te beoordelen. Inmiddels hebben wij de uitspraak ontvangen en is deze hieronder terug te lezen voorzien van toelichting.

Arrest: Kraakpand Catharinastraat Breda


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht

arrest van 12 november 2019
in de zaak van
1. M van Hooijdonk,
    wonende te Rotterdam,
2. (..)
    wonende te (..),

appellanten,
hierna aan te duiden als Van Hooijdonk en (..), en gezamenlijk als Van Hooijdonk c.s., advocaat: mr. L.A. Drenth te Utrecht.
tegen
1.         R. Vellinga,
            verblijvende te Breda,
            advocaat: mr. M.F. van Huist te Utrecht,
2. zij die verblijven in de gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, Wier namen en woonplaatsen niet bekend zijn, staande en gelegen te Breda aan de Catharinastraat 87-89,
verblijvende te Breda,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als Vellinga en geïntimeerden sub 2, of gezamenlijk als Vellinga c.s.,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 april 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 8 maart 2019, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen Van Hooijdonk c.s. als eisers en Vellinga c.s. als gedaagden (hierna: het bestreden vonnis).

1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/355138 / KG ZA 19-87)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.  Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-  de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 1 tot en met 3;
- het tegen geïntimeerden sub 2 verleende verstek;
- de memorie van antwoord van Vellinga;
- de bij H-formulier van 22 juli 2019 door Van Hooijdonk c.s. toegezonden product-1.e 4 met  een usb-stick.

Nadat op verzoek van Van Hooijdonk c.s. een datum voor het houden van pleidooi was bepaald, zijn Van Hooijdonk c.s. op de desbetreffende pleidooizitting — in weerwil van het bepaalde in artikeI 4.3. van het toepasselijke Landelijke Procesreglement — niet in persoon verschenen. Het hof heeft de zaak daarom aangehouden en verwezen naar de rol voor nieuwe dagbepaling pleidooi. Van Hooijdonk c.s. hebben vervolgens afgezien van pleidooi en arrest gevraagd, waarna ook Vellinga van pleidooi heeft afgezien.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recta op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

 
3.  De beoordeling
3.1.  De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 3.1. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld waarvan in dit geding is uitgegaan. Daartegen is een grief gericht zodat deze feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Deze feiten luiden als volgt.
a) Van Hooijdonk heeft in eigendom de onroerende zaak staande en gelegen aan de Catharinastraat 87-89 te Breda (hierna: het pand).
b) Het pand is omstreeks 1 februari 2019 door Vellinga c.s. gekraakt.
c) Aan Vellinga c.s. is op 7 februari 2019 namens Van Hooijdonk en (..) een sommatiebrief betekend, waarin zij zijn gesommeerd het pand binnen 24 uur na de afgifte van de brief door de deurwaarder te ontruimen en te verlaten. Vellinga c.s. hebben niet aan deze sommatie voldaan.
3.2.1.  In deze procedure hebben Van Hooijdonk c.s. gevorderd, kort samengevat, Vellinga c.s. te veroordelen het pand te ontruimen. Aan deze vordering hebben zij ten grondslag gelegd dat zij eigenaar respectievelijk huurder zijn van het pand, en dat Vellinga c.s. het pand zonder recht of titel in gebruik hebben zodat zij inbreuk maken op het eigendoms- en huurrecht van Van Hooijdonk respectievelijk (..). Van Hooijdonk c.s. stellen een spoedeisend belang te hebben bij ontruiming van het pand.
3.2.2.  In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van Van Hooijdonk c.s. afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld.
3.3.  Van Hooijdonk c.s. hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Van Hooijdonk c.s. hebben, kort samengevat, geconcludeerd tot:
- vernietiging van het bestreden vonnis,
- het alsnog toewijzen van hun vordering tot ontruiming,
- veroordeling van Vellinga c.a. tot terugbetaling van wat ter uitvoering van het bestreden vonnis is betaald,
- veroordeling van Vellinga c.s. in de proceskosten.
3.4.  Grieven 1 en 2 richten zich tegen het (impliciete) oordeel van de voorzieningenrechter dat aan Vellinga of Vellinga c.s. een huisrecht toekomt, en tegen het oordeel dat: - Van Hooijdonk c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat het pand door (..) wordt gebruikt in het kader van zijn bedrijfsvoering op basis van een huurovereenkomst,
 - Van Hooijdonk c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij spoedeisend belang hebben bij  hun vordering tot ontruiming,
 - het belang van Vellinga bij bewoning van het pand zwaarder weegt dan het belang van Van  Hooijdonk c.s. bij ontruiming, en
-niet valt in te zien dat het oordeel ten aanzien van geïntimeerden sub 2 anders moet zijn.  Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5.1.  Het hof stelt voorop dat een eigenaar van een pand in beginsel met uitsluiting van een ieder vrij is om van het pand gebruik te maken en bevoegd is om dit van een ieder die het pand zonder recht in gebruik heeft op te eisen. Hij die in een gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar vertoeft, maakt zich bovendien schuldig aan het misdrijf kraken (artikel 138a Sr) en handelt daarmee in beginsel onrechtmatig jegens de eigenaar van het gebouw. Indien echter sprake is van gebruik als woning door een kraker van het pand, ook als dat zonder recht of titel gebeurt, geldt dat ontruiming een zeer ernstige aantasting vormt van het huisrecht van de kraker in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM. Een dergelijke inbreuk dient proportioneel te zijn in de zin van lid 2 van deze bepaling. Weliswaar zal het doorgaans zo zijn dat daarbij het belang van de eigenaar het zwaarst zal wegen, maar gelet op de zeer ernstige inbreuk op het  huisrecht en de onomkeerbare gevolgen van een ontruiming, kan het belang van de kraker in het concrete geval, hijvoorbeeld voor beperkte tijd, toch zwaarder wegen (Hoge Raad 28 oktober 2011, NJ 2013/153, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880). In kort geding geldt bovendien dat de eigenaar een spoedeisend belang dient te hebben bij de ontruimingsvordering.

3.5.2.  Tussen partijen is niet in geschil dat Van Hooijdonk eigenaar is van het pand en dat Vellinga. c.s. zonder recht of titel in het pand verblijven. Van Hooijdonk heeft daarom in beginsel recht op ontruiming van het pand door Vellinga c.s. Vellinga heeft echter gesteld dat hij bet pand in gebruik heeft als woning. Van Hooijdonk c.s. hebben dit niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij hebben weliswaar betwist dat Vellinga een huisrecht toekomt, maar daartoe hebben zij slechts aangevoerd dat een huisrecht geen -woonrecht is en niet meer  behelst dan dat het krakers de mogelijkheid biedt om in geval van dreigende strafrechtelijke ontruiming deze door de rechter te laten toetsen. Daarmee zien Van Hooijdonk c.s. eraan voorbij dat ook bij een dreigende civiele ontruiming getoetst moet worden of deze proportioneel is in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM. Anders dan Van Hooijdonk c.s. betogen komt daarbij aan het huisrecht niet slechts zeer geringe betekenis toe. Integendeel, het is een mensenrecht en ontruiming is een zeer ernstige aantasting van dat recht.
De rechters oordelen voorts dat niet zeker is dat de Van Hooijdonk het pand daadwerkelijk laat gebruiken, ondanks de aanwezigheid van bouwmaterialen. Naar mening van de rechters gaat het om een groot (historisch) pand in een monumentale omgeving in de binnenstad dat bestemd is voor detailhandel, en niet voor opslag van bouwmaterialen. Op grond van het Europees verdrag voor de rechten van de mens prevaleert het huisrecht boven het eigendomsrecht:

Onder deze omstandigheden is de inbreuk die een ontruiming zou maken op het huisrecht van Vellinga naar het oordeel van het hof niet proportioneel, en dus niet toelaatbaar op grond van artikel 8 lid 2 EVRM. Om dezelfde redenen ontbreekt een spoedeisend belang bij de vordering tot ontruiming. Gelet op het voorgaande weegt het belang van Vellinga bij voortzetting van de bewoning bovendien zwaarder dan het belang van Van Hooijdonk c.s. bij ontruiming, zodat de in kort geding te maken afweging van de wederzijdse belangen van partijen bij toe- of afwijzing van de gevraagde voorziening — voor zover daartoe ruimte zou bestaan gelet op het bepaalde in artikel 8 lid 2 EVRM -niet tot een ander oordeel leidt.
Hieruit volgt dat vorderingen van Van Hooijdonk c.s. jegens Vellinga niet toewijsbaar zijn. 
     
   
Ten aanzien van geïntimeerden sub 2 geldt dat ook jegens hen de ontruimingsvordering niet  toewijsbaar is. Van Hooijdonk c.s. hebben niet althans onvoldoende toegelicht wat hun  (spoedeisend) belang is bij gedeeltelijke ontruiming van het pand door alleen geïntimeerden  sub 2, in een situatie waarbij bewoning van het pand door Vellinga wordt voortgezet.  Hieruit volgt dat grieven 1 en 2, en tevens de daarop voortbouwende grief 3, falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Van Hooijdonk c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van Vellinga in hoger beroep. De  gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald. De proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Vellinga worden als volgt begroot. Hierbij kent het hof ondanks het uiteindelijk achterwege blijven van het pleidooi, daarvoor niettemin de gebruikelijke 2 punten toe aangezien de advocaat van Vellinga zich evengoed op dat pleidooi heeft moeten voorbereiden en op de aanvankelijk geplande zitting aanwezig was.
 - griffierecht      € 324, -
 - salaris advocaat
 (3 punten x tarief II €1.074, -)   € 3.222, -
 totaal       € 3.546, -.

4.  De uitspraak
 Het hof:
 bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Van Hooijdonk c.s. in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Vellinga op € 3.546,-, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar hij voorraad;
 
wijst af het anders of meer in hoger beroep gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.H Schoenmakers, S.C.H Molin en M.W.M. Souren en is  in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 november 2019. 
 
 
 

Gerelateerd nieuws

Kennismaking met Leidse studentenleven nu coronaproof

Lees dit bericht

Leidse evenementen worden steeds vaker ingeperkt

Lees dit bericht